< terug

Ezelsbruggetje

21 januari 2014 (0 reacties)

Hardlopen

Door Henk van Duuren

Om mijn soepele 200-tjes* te oefenen heb ik een licht aflopend traject uitgemeten vanaf het midden van een brug over onze plaatselijke rivier. De ondergrond van het fietspad bestaat uit fijn grind. Ik raap altijd vijftien steentjes op en leg die in drie groepjes van vijf op een betonnen onderdeel van de reling. Elke keer een 200-tje op mijn wedstrijdtempo over drie kilometer, daarna keer ik om. Wandel twintig seconden, jog een minuutje, wandel weer twintig seconden en schiet dan met mijn middelvinger, die ik katapulteer vanaf mijn duim, een steentje het water in. Eén cyclus gedaan, nog veertien te gaan. Tellen hoef ik niet meer en ik kan me volledig toeleggen op het hardlopen en op de terugweg kan ik aan van alles en nog wat denken zonder me steeds af te vragen of het nu de derde of de vierde keer was. De steentjes in groepjes van vijf leggen is een psychologisch hulpmiddeltje. Eén derde gedaan; de kop is er af! Twee derde achter de rug; nog maar vijf te gaan. Het is allemaal heel simpel, maar mijn primitieve administratie helpt me om deze vorm van trainen correct uit te voeren.

Ergens midden in de training, terwijl ik terug jog naar het beginpunt, fietst me een jongen van een jaar of vijftien voorbij. Hij slingert speels met zijn fiets en als
hij bij het midden van de brug is gekomen veegt hij met zijn hand over het betonnen deel van de reling. De steentjes schuift hij in het water. Ik zie het gebeuren
en zonder na te denken roep ik: “Hé, daar gaat mijn boekhouding!” De jongen schrikt van mijn geroep, kijkt achterom en heeft op dat moment zijn fiets niet meer onder controle, stuurt naar rechts, net voorbij de reling. Ik zie hem het talud naast de brug af stuiteren en hij komt tot stilstand in een droge sloot. Als ik aan kom rennen, krabbelt hij al naar boven, de fiets achter zich aan slepend. Ik help hem een handje en vraag hoe het met hem is. Hij zegt dat hij en de fiets niets mankeren, maar dat hij schrok van mijn geroep.

Ik leg hem uit waarom ik dat deed en hij kijkt me tijdens die uitleg verdwaasd en niet begrijpend aan. Mijn verontschuldigingen accepteert hij met een kort, stug knikje met zijn hoofd. Hij stapt op de fiets en ik kijk hem na. Na honderd meter gefietst te hebben kijkt hij nog eens om. Ik steek vriendelijk mijn hand als groet omhoog. Hij groet ook, op een geheel eigen wijze en wat hij ermee wil zeggen is me direct duidelijk. De arm gaat met een priemende beweging de lucht in en drie vingers en de duim zijn gebogen naar de palm van de hand, één blijft er staan. Ik draai me om en gok, daarbij denkend aan de hand van de jongen, “Nog maar vier te gaan.”

* Bron: Klaas Lok: Het duurloopmisverstand

© hardloopnieuws.nl

Reacties

    Geen reacties.
Al een account, log hier in.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Ezelsbruggetje

10 april 2006 (0 reacties)

Hardlopen

Door Henk van Duuren

Om mijn soepele 200-tjes* te oefenen heb ik een licht aflopend traject uitgemeten vanaf het midden van een brug over onze plaatselijke rivier. De ondergrond van het fietspad bestaat uit fijn grind. Ik raap altijd vijftien steentjes op en leg die in drie groepjes van vijf op een betonnen onderdeel van de reling. Elke keer een 200-tje op mijn wedstrijdtempo over drie kilometer, daarna keer ik om. Wandel twintig seconden, jog een minuutje, wandel weer twintig seconden en schiet dan met mijn middelvinger, die ik katapulteer vanaf mijn duim, een steentje het water in. Eén cyclus gedaan, nog veertien te gaan. Tellen hoef ik niet meer en ik kan me volledig toeleggen op het hardlopen en op de terugweg kan ik aan van alles en nog wat denken zonder me steeds af te vragen of het nu de derde of de vierde keer was. De steentjes in groepjes van vijf leggen is een psychologisch hulpmiddeltje. Eén derde gedaan; de kop is er af! Twee derde achter de rug; nog maar vijf te gaan. Het is allemaal heel simpel, maar mijn primitieve administratie helpt me om deze vorm van trainen correct uit te voeren.

Ergens midden in de training, terwijl ik terug jog naar het beginpunt, fietst me een jongen van een jaar of vijftien voorbij. Hij slingert speels met zijn fiets en als
hij bij het midden van de brug is gekomen veegt hij met zijn hand over het betonnen deel van de reling. De steentjes schuift hij in het water. Ik zie het gebeuren
en zonder na te denken roep ik: “Hé, daar gaat mijn boekhouding!” De jongen schrikt van mijn geroep, kijkt achterom en heeft op dat moment zijn fiets niet meer onder controle, stuurt naar rechts, net voorbij de reling. Ik zie hem het talud naast de brug af stuiteren en hij komt tot stilstand in een droge sloot. Als ik aan kom rennen, krabbelt hij al naar boven, de fiets achter zich aan slepend. Ik help hem een handje en vraag hoe het met hem is. Hij zegt dat hij en de fiets niets mankeren, maar dat hij schrok van mijn geroep.

Ik leg hem uit waarom ik dat deed en hij kijkt me tijdens die uitleg verdwaasd en niet begrijpend aan. Mijn verontschuldigingen accepteert hij met een kort, stug knikje met zijn hoofd. Hij stapt op de fiets en ik kijk hem na. Na honderd meter gefietst te hebben kijkt hij nog eens om. Ik steek vriendelijk mijn hand als groet omhoog. Hij groet ook, op een geheel eigen wijze en wat hij ermee wil zeggen is me direct duidelijk. De arm gaat met een priemende beweging de lucht in en drie vingers en de duim zijn gebogen naar de palm van de hand, één blijft er staan. Ik draai me om en gok, daarbij denkend aan de hand van de jongen, “Nog maar vier te gaan.”

* Bron: Klaas Lok: Het duurloopmisverstand

© hardloopnieuws.nl

Reacties

    Geen reacties.
Al een account, log hier in.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *